Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Farao riep Mozes en Aaron, en zeide: [10]Bidt vuriglijk tot den HEERE, dat Hij de vorsen van mij en van mijn volk [11]wegneme; zo zal ik het volk trekken laten, dat zij den HEERE offeren. 10. Zie Gen.25:21. De plagen en harde slagen doen Farao dien God kennen, wien hij tevoren niet wilde kennen. Zie hfdst.5 vs.2, en 1 Sam.6:2,3, enz. 11. De tovenaars konden wel de plagen van God nabootsen, vs.7, maar zij konden die niet weren noch verlichten.